Op deze pagina:
1. Algemene definitie en criteria
De ‘Diagnostic and Statistical Manual of mental disorders’ (DSM) biedt een model voor het classificeren van persoonlijkheidsstoornissen. Dit model gaat uit van een algemene definitie en algemene criteria. Die omschrijven wat volgens DSM-5 de essentie is van een persoonlijkheidsstoornis en aan welke criteria een individu dient te voldoen om de classificatie te krijgen. Een diagnosticus zal dus in eerste instantie moeten vaststellen of iemand voldoet aan deze algemene criteria voordat de classificatie kan worden vastgesteld.
Algemene criteria:
A. Er moet sprake zijn van een duurzaam patroon van afwijkend gedrag en afwijkende innerlijke ervaringen, zoals gedachten, gevoelens, impulscontrole en interpersoonlijk functioneren
B. Het patroon is niet flexibel en komt tot uiting in verschillende situaties
C. Er is sprake van lijden door de afwijkende patronen en/of het functioneren wordt erdoor belemmerd.
D. De patronen bestaan al langere tijd (jaren) en zijn in de tienerjaren of vroege volwassenheid ontstaan
E. Er is geen andere psychische stoornis die de klachten beter verklaart
F. de klachten en verschijnselen zijn niet het directe gevolg van de werking van drugs, geneesmiddelen of van een lichamelijke ziekte of aandoening(vb. hoofdtrauma of neurologische aandoening)
Toelichting
Persoonlijkheidsstoornissen worden gekenmerkt door duurzame patronen: mensen hebben de neiging om zich – ongeacht de verschillen in situatie – toch telkens op dezelfde manier te gedragen of om de werkelijkheid rondom hen telkens op dezelfde manieren te ervaren. Deze patronen komen terug in typische overtuigingen die mensen kunnen hebben over zichzelf, anderen of de wereld om hen heen. Ze komen terug in de emoties die mensen wel of juist niet ervaren en in de manier waarop ze relaties met anderen mensen aangaan (of juist niet). Ook zie je het terug in de wijze waarop mensen al dan niet in staat zijn om hun gedragsimpulsen te beheersen. Criterium A omvat dus de kern van een persoonlijkheidsstoornis. Criterium B, C en D specificeren deze duurzame patronen verder. Ze dringen door in allerlei gebieden van het leven(B), en veroorzaken duidelijk lijden of beperkingen te veroorzaken (C). Ook moeten ze langdurig aanwezig zijn (D). Deze criteria dienen om ervoor te zorgen dat de diagnose pas wordt gesteld wanneer de problemen in relaties, cognities, affecten en impulsbeheersing zich niet beperken tot een specifieke context of tijdsperiode. Een classificatie Persoonlijkheidsstoornis wordt slechts gesteld wanneer de aanwezige criteria stabiel zijn in de tijd en in veel verschillende situaties, en wanneer ze gepaard gaan met aanzienlijke beperkingen in dagdagelijks functioneren. Criteria E en F zijn de exclusiecriteria. Ze stellen dat je niet van een persoonlijkheidsstoornis kan spreken wanneer de patronen beter verklaard kunnen worden vanuit een andere aandoening (bijvoorbeeld autismespectrumstoornis of verstandelijke beperkingen) of vanuit de directe effecten van het gebruik van middelen of van een medische aandoening. Deze laatste twee criteria sluiten overigens niet uit dat je bijvoorbeeld wel degelijk een autismespectrumstoornis en een persoonlijkheidsstoornis naast elkaar kan vaststellen. Wel dien je er in dat geval van overtuigd te zijn dat de kenmerken van gedrag en ervaring op basis waarvan je de persoonlijkheidsstoornis overweegt, niet volledig toe te schrijven zijn aan – in dit geval – ASS.
2. Specifieke types
Voldoet iemand aan de algemene criteria van een persoonlijkheidsstoornis, dan kan vervolgens worden nagegaan of gedragingen en ervaringen die iemand stelt of ervaart, past binnen specifieke types. DSM-5 onderscheidt tien types, die ingedeeld zijn in drie clusters: cluster A, B en C. Elk van die specifieke types omvat een reeks type-specifieke criteria. Om een specifieke diagnose te stellen, dient iemand doorgaans te voldoen aan minstens de helft van deze type-specifieke criteria.
Onder Cluster A vallen:
3. Paranoïde-persoonlijkheidsstoornis (301.0)
De paranoïde-persoonlijkheidsstoornis wordt gekenmerkt door een diepgaand patroon van achterdocht en wantrouwen tegenover anderen, waarbij iemand er steeds vanuit gaat dat anderen het slecht met hem of haar voor hebben. Dit patroon wordt zichtbaar in de tienerjaren of vroege volwassenheid en komt op verschillende levensgebieden tot uiting.
Kenmerkend zijn:
- anderen ervan verdenken dat ze erop uit zijn hem of haar te misbruiken, bedriegen of te schaden, zonder dat daar een duidelijke reden voor is
- voortdurende intense twijfel of vriend of collega’s wel te vertrouwen zijn, zonder duidelijke aanwijzingen die dat wantrouwen rechtvaardigen
- Anderen niet in vertrouwen durven nemen vanuit de angst dat dit tegen hem of haar gebruikt zal worden met de bedoeling hem of haar te schaden
- wrokkig zijn: (vermeende) beledigingen of kleinerende opmerkingen worden nooit vergeten of vergeven
- onschuldige gebeurtenissen of opmerking interpreteren als bedreigend of bedoeld om te kleineren
- voortdurend het idee hebben dat anderen erop uit zijn iemands reputatie te schaden, en reageren met boosheid en/of een tegenaanval
- voortduren zonder aanleiding twijfelen aan de trouw van een partner (indien aanwezig).
De klachten zijn niet beter te verklaren als uiting van een psychotische stoornis, en wordt niet veroorzaakt door een somatische aandoening.
4. Schizoïde-persoonlijkheidsstoornis (301.20)
De schizoïde-persoonlijkheidsstoornis wordt gekenmerkt door een patroon van afstandelijkheid in sociale relaties en beperkte uitingen van emoties in contacten met anderen waarbij er over de hele linie weinig behoefte is aan contacten met andere mensen. Dit patroon wordt zichtbaar in de tienerjaren of vroege volwassenheid en komt op verschillende levensgebieden tot uiting.
Kenmerkend zijn:
- Geen behoefte hebben aan hechte relaties en daar geen plezier aan beleven, geen waarde hechten aan het horen bij een familie of gezin.
- Het liefst activiteiten alleen doen
- Weinig of geen belangstelling hebben voor seksuele contacten met iemand anders
- Weinig of geen plezier beleven aan het ondernemen van activiteiten.
- Geen nauwe contacten hebben, behalve eventueel met ouders of kinderen
- Lijkt onaangedaan door complimenten of kritiek
- Emotionele afstandelijkheid en een vlak gevoelsleven
De klachten zijn niet beter te verklaren als uiting van een psychotische stoornis, en wordt niet veroorzaakt door een somatische aandoening.
5. Schizotypische-persoonlijkheidsstoornis (301.22)
De schizotypische-persoonlijkheidsstoornis wordt gekenmerkt door een patroon van tekortkomingen op sociaal en interpersoonlijk gebied door een onvermogen tot het aangaan en onderhouden van hechte relaties, door cognitieve vervormingen, verstoorde waarnemingen en zonderling gedrag. Dit patroon wordt zichtbaar in de tienerjaren of vroege volwassenheid en komt op verschillende levensgebieden tot uiting.
Kenmerkend zijn:
- Betrekkingsideeën zonder dat er sprake is van betrekkingswanen
- Eigenaardige ideeën of magische denkbeelden, die afwijken van de ideeën van andere mensen in dezelfde kringen, en die richting geven aan het gedrag
- Ongewone waarnemingen
- Vreemde manier van denken en spreken die niet goed te volgen is
- Opvallende achterdocht of paranoïdie
- Vreemde of beperkte uitingen van emoties
- Excentriek uiterlijk of gedrag
- Geen nauwe contacten hebben, behalve eventueel met ouders of kinderen
- Buitensporige sociale angst die niet afneemt bij nauwere kennismaking. De angst wordt vooral veroorzaakt door paranoïde angsten, niet zo zeer door een negatief oordeel over zichzelf.
De klachten zijn niet beter te verklaren als uiting van een psychotische stoornis of een autisme-spectrumstoornis., en wordt niet veroorzaakt door een somatische aandoening.
Onder Cluster B vallen:
6. Antisociale-persoonlijkheidsstoornis (301.7)
De antisociale-persoonlijkheidsstoornis wordt gekenmerkt door:
A. Een diepgaand patroon van schending van de rechten van anderen, en zich niets aantrekken van andermans rechten.
- Zich bij voortduring niet kunnen houden aan regels en wetten
- Voortdurend liegen en bedriegen, gebrek aan eerlijkheid, anderen schaden voor eigen gewin.
- Impulsiviteit of onvermogen tot plannen
- Een ‘kort lontje’ hebben en agressie tonen, zoals het meermalen plegen van geweld of betrokken raken bij vechtpartijen
- Onverschilligheid voor de veiligheid van zichzelf of anderen en roekeloos gedrag
- Voortdurend gebrek aan het nemen van verantwoordelijkheid bijvoorbeeld blijkend uit het niet nakomen van verplichtingen (werk, financieel)
- Ontbreken van gevoelens van spijt voor wat een ander is aangedaan. Hooguit is er ‘spijt’ over de gevolgen voor de persoon zelf (bv straf)
B. De leeftijd is minstens 18 jaar.
C. De verschijnselen bestaan vanaf de leeftijd van vijftien jaar, en er zijn aanwijzingen dat al vóór het vijftiende jaar een normoverschrijdend-gedragsstoornis bestond.
D. Het antisociale gedrag mag niet enkel voorkomen in het kader van schizofrenie of een bipolaire stoornis.
7. Borderline-persoonlijkheidsstoornis (301.83)
De borderline-persoonlijkheidsstoornis wordt gekenmerkt door een diepgaand patroon van instabiele relaties, sterk wisselend zelfbeeld en wisselende stemmingen, en impulsiviteit op verschillende gebieden. Dit patroon wordt zichtbaar in de tienerjaren of vroege volwassenheid en komt op verschillende levensgebieden tot uiting.
Kenmerkend zijn:
- Extreme verlatingsangst en er alles aan doen om (vermeende) verlating te voorkomen.
- Instabiele interpersoonlijke relaties waarbij de ander afwisselend geïdealiseerd en gekleineerd wordt
- Grote moeilijkheden om een stabiel zelfbeeld of zelfgevoel te behouden
- Impulsiviteit op meerdere gebieden, met kans op schade voor de persoon zelf, bijvoorbeeld impulsief veel geld uitgeven, roekeloos rijden, onbeschermde seks met relatieve onbekenden
- Herhaalde zelfbeschadiging of suïcidepogingen
- Hevige stemmingswisselingen, vaak in reactie op een interpersoonlijke gebeurtenis. Emoties lopen hoog op en komen moeilijk weer tot bedaren.
- Een chronisch leeg gevoel
- Hevige woede die niet in verhouding lijkt te staan tot de aanleiding, of frequente woede-uitbarstingen
- Achterdocht of dissociatie onder invloed van hoogoplopende spanningen
8. Histrionische-persoonlijkheidsstoornis (301.50)
De histrionische-persoonlijkheidsstoornis wordt gekenmerkt door een diepgaand patroon van voortdurend aandacht vragen en overmatige emotionaliteit. Dit patroon wordt zichtbaar in de tienerjaren of vroege volwassenheid en komt op verschillende levensgebieden tot uiting.
Kenmerkend zijn:
- Zich alleen maar op zijn of haar gemak voelen als hij of zij in het middelpunt van de belangstelling staat
- In contact met anderen steeds gebruik maken van ongepast seksueel uitdagend gedrag.
- Snel wisselende en oppervlakkige uitingen van gevoel.
- Voortdurend gebruik maken van het eigen uiterlijk om de aandacht te trekken
- Impressionistische stijl van spreken waarbij details vaak ontbreken.
- Het op theatrale en overdreven dramatische wijze uiten van emoties.
- Gemakkelijk beïnvloedbaar zijn door anderen of door de omstandigheden
- Relaties met anderen als meer intiem beschouwen dan ze echt zijn
9. Narcistische-persoonlijkheidsstoornis (301.81)
De narcistische-persoonlijkheidsstoornis wordt gekenmerkt door een diepgaand patroon van behoefte aan bewondering door anderen, een overdreven gevoel van eigen belangrijkheid en weinig zicht op de belevingswereld van anderen. Dit patroon wordt zichtbaar in de tienerjaren of vroege volwassenheid en komt op verschillende levensgebieden tot uiting.
Kenmerkend zijn:
- Zichzelf bovenmatig superieur en belangrijk vinden, niet passend bij wat iemand daadwerkelijk heeft gepresteerd
- Veel bezig met fantasieën over grote persoonlijke successen, macht, bijzondere uiterlijke schoonheid, of ideale liefde.
- Geloven in eigen bijzonderheid die groter is dan die van anderen, zichzelf te goed vinden om om te gaan met ‘gewone’ mensen en een preoccupatie met belangrijkheid en status
- Bovenmatige behoefte bewonderd te worden
- Verwachten bijzondere rechten te hebben, meer dan de rechten van anderen
- Misbruik maken van anderen om zijn of haar eigen doelen te bereiken
- Niet goed in staat zijn om gevoelens en behoeften van anderen te erkennen
- Snel afgunstig zijn op anderen of menen dat anderen afgunstig zijn op hem of haar
- Zich hooghartig gedragen of een arrogante houding tonen
Onder Cluster C vallen:
10. Vermijdende-persoonlijkheidsstoornis (301.82)
De vermijdende-persoonlijkheidsstoornis wordt gekenmerkt door een diepgaand patroon van negatieve zelfwaardering, remming in sociale contacten en voortdurende angst voor kritiek of afwijzing. Dit patroon wordt zichtbaar in de tienerjaren of vroege volwassenheid en komt op verschillende levensgebieden tot uiting.
Kenmerkend zijn:
- Het uit de weg gaan van werkzaamheden en activiteiten die contacten met anderen inhouden, vanuit de angst voor afwijzing, kritiek of afkeuring.
- Contacten met anderen uit de weg gaan, behalve als hij of zij er zeker van is aardig gevonden te worden
- Steeds bang zijn om voor gek te worden gezet of te worden uitgelachen, zelfs in intieme contacten, en zich daardoor geremd gedragen.
- Voortdurend bezig zijn met de angst voor afwijzing of kritiek in sociale situaties
- Zeer terughoudend zijn in nieuwe contacten vanuit de overtuiging niet de moeite waard te zijn
- Zichzelf beschouwen als minderwaardig, sociaal onvermogend en oninteressant voor anderen
- Geen nieuwe activiteiten durven te ondernemen vanwege de angst in verlegenheid te kunnen worden gebracht.
11. Afhankelijke-persoonlijkheidsstoornis (301.60)
De afhankelijke-persoonlijkheidsstoornis wordt gekenmerkt door een diepgaand patroon van behoefte om verzorgd te worden, duidelijk veel meer dan passend voor iemands situatie, vanuit de angst niet zonder steun en zorg van anderen te kunnen. Dit leidt tot verlatingsangst, aanklampend en onderworpen gedrag. Dit patroon wordt zichtbaar in de tienerjaren of vroege volwassenheid en komt op verschillende levensgebieden tot uiting.
Kenmerkend zijn:
- Moeite hebben met het zelfstandig nemen van alledaagse beslissingen, hiervoor is bovenmatig veel advies en geruststelling door anderen nodig.
- Anderen nodig hebben om de verantwoordelijkheid te nemen voor de meeste belangrijke levensgebieden
- Geen meningsverschil met anderen durven uiten, uit angst om goedkeuring of steun te verliezen.
- Veel moeite hebben om zelfstandig dingen te ondernemen.
- Heel ver gaan om zich maar te verzekeren van zorg en steun van anderen
- Zich volkomen hulpeloos voelen als hij/zij alleen is, vanuit de angst niet voor zichzelf te kunnen zorgen.
- Zodra een intieme relatie beëindigd wordt, direct op zoek gaan naar een nieuwe om maar niet alleen te hoeven zijn
- Voortdurend bezig zijn met de angst om in de steek gelaten te worden en op zichzelf te zijn aangewezen
12. Dwangmatige-persoonlijkheidsstoornis (301.40)
Een dwangmatige-persoonlijkheidsstoornis wordt gekenmerkt door een patroon van obsessie vasthouden aan ordelijkheid, perfectionisme en geremdheid waardoor flexibiliteit, openheid en efficiëntie ernstig worden belemmerd. Dit patroon wordt zichtbaar in de tienerjaren of vroege volwassenheid en komt op verschillende levensgebieden tot uiting.
- Gepreoccupeerd zijn met orde, regels of schema’s, waarbij het eigenlijke doel van de activiteit ondergeschikt raakt aan de controle erover
- Zodanig perfectionistisch zijn dat taken niet af komen
- Geen tijd en ruimte hebben voor ontspannende activiteiten en vriendschappen omdat alles in het teken staat van werk en productiviteit
- Erg inflexibel en overconsciëntieus zijn als het gaat om morele en ethische zaken
- Geen versleten of waardeloze voorwerpen weg kunnen gooien, terwijl ze geen emotionele waarde hebben.
- Niet kunnen samenwerken of delegeren behalve als de ander zich volledig voegt naar zijn of haar manier van werken.
- Overdreven zuinigheid en onwil om geld uit te geven ook al heeft iemand voldoende
- Koppig en inflexibel zijn
13. Andere gespecificeerde persoonlijkheidsstoornis (301.89)
Als iemand niet voldoet aan de criteria voor één van de specifieke subtypes maar wel aan de algemene criteria voor een persoonlijkheidsstoornis, dan kan de classificatie Andere gespecificeerde Persoonlijkheidsstoornis worden gebruikt. Het is de bedoeling daarbij aan te geven op grond van welke verschijnselen en persoonlijkheidstrekken de professional komt tot een classificatie persoonlijkheidsstoornis. Het kan bijvoorbeeld voorkomen dat er enkele trekken van verschillende specifieke stoornissen aanwezig zijn, die samen significant lijden veroorzaken of beperkingen op belangrijke levensgebieden.
Soms is er nog onvoldoende informatie beschikbaar maar is wel duidelijk dat aan de algemene criteria voor een persoonlijkheidsstoornis wordt voldaan, in dat geval kan de classificatie Ongespecificeerde Persoonlijkheidsstoornis (301.9)worden gebruikt.