• Spring naar de hoofdnavigatie
  • Door naar de hoofd inhoud
  • Spring naar de eerste sidebar
  • Spring naar de voettekst
  • Lid worden
  • Inloggen voor leden
Kenniscentrum Persoonlijkheidsstoornissen

Kenniscentrum Persoonlijkheidsstoornissen

  • Persoonlijkheidsstoornissen
    • Diagnostiek
    • Behandeling
    • Meer weten
  • Nieuws
  • Agenda
  • Netwerk
    • Triade
    • Expertnetwerken
    • Deelnemende instellingen
  • Over ons

Hoe worden persoonlijkheidsstoornissen gediagnosticeerd?

Op deze pagina:

    De diagnostiek van een persoonlijkheidsstoornis wordt verricht door een professional met voldoende deskundigheid op dat gebied. Doorgaans zullen hiervoor enkele gesprekken nodig zijn. Daarin wordt besproken welke klachten en problemen iemand ervaart, sinds wanneer ze bestaan en wat het beloop van de klachten is geweest. Een persoonlijkheidsstoornis wordt vaak in de tienerjaren of vroege volwassenheid zichtbaar, soms pas op latere leeftijd. Er wordt bekeken of de klachten passen bij een persoonlijkheidsstoornis of bij een andere psychische stoornis. Je kunt daarbij denken aan bijvoorbeeld een verslaving, een angststoornis, een depressie of autisme. Overigens kan er ook sprake zijn van zowel een persoonlijkheidsstoornis als een of meer andere stoornissen.

    Hoe ziet een diagnostisch onderzoek er doorgaans uit? 

    De professional zal proberen zich door de gesprekken met de cliënt een beeld te vormen van de levensloop om te kijken of er patronen te ontdekken zijn die als een rode draad door iemands leven lopen.

    Daarnaast wordt vaak aan de cliënt gevraagd om een aantal vragenlijsten in te vullen en/of interviews te doen. Onderzoek laat zien dat de betrouwbaarheid van de diagnose toeneemt wanneer de verschillende kenmerken van een persoonlijkheidsstoornis systematisch uitgevraagd worden. Wil je meer informatie over welke vragenlijsten en interviews veel gebruikt worden, kijk dan hier.

    Verder zullen behandelaars ook geregeld (uiteraard met toestemming) informatie verzamelen bij naasten van de cliënt. Naasten hebben soms een andere kijk en kunnen informatie geven over gedrag of ervaringen waar de patiënt zich zelf niet altijd zo bewust van is.
    Wanneer duidelijk is geworden dat er sprake is van een persoonlijkheidsstoornis, wordt vaak aanvullend een classificatie gesteld. De meeste professionals in Nederland en Vlaanderen maken hiervoor gebruik van de DSM-5. Belangrijk criterium voor het classificeren van een persoonlijkheidsstoornis is het vastzitten in patronen, zodanig dat iemand er echt last van heeft. Dit moet al een poos aan de gang zijn (‘duurzame patronen’) en niet iets tijdelijks zijn. Ook moet goed worden gekeken of de klachten niet door een andere psychische stoornis of lichamelijke aandoening worden veroorzaakt. 

    Welke classificerende systemen bestaan er? 

    De classificering van persoonlijkheidsstoornissen bevindt zich in een overgangsfase. In Nederland en Vlaanderen wordt de Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders (DSM) van de American Psychiatric Association het meest gebruikt. De DSM-5 geeft in Sectie II een algemene definitie voor persoonlijkheidsstoornissen met een verdeling in subtypen. Dit model werd overgenomen van de vorige versie van de DSM, de DSM-IV.

    Met de overgang naar de DSM-5 werd er daarnaast ook een Alternatief model voor Persoonlijkheidsstoornissen (AMPD) ontwikkeld. Dit staat beschreven in Sectie III van het DSM-5-handboek. Hierbij wordt meer gekeken naar problemen in het Zelf en het Interpersoonlijk functioneren als graadmeter voor de ernst van persoonlijkheidsproblematiek. Dit model wordt al wel gebruikt, maar moet ook nog verder onderzocht worden. Kortom, er bestaan op dit moment twee modellen naast elkaar: een oud model waar we langzaam afscheid van zullen nemen en een nieuw model waar we langzaam naar toe gaan, maar waar nog verder onderzoek naar moet gebeuren.

    Naast de DSM bestaat er een classificatiesysteem vanuit de Wereld Gezondheids Organisatie (WHO). Dat is de International Classification of Disorders (ICD-11). De beschrijving van persoonlijkheidsstoornissen daarin lijkt op hoofdlijnen op het AMPD. In Nederland en Vlaanderen wordt de ICD-11 niet veel gebruikt in de GGZ.

    Categoriaal versus dimensioneel

    Het huidige classificatiesysteem, de DSM-5 Sectie II, is een categoriaal systeem. Dat betekent dat ervan wordt uitgegaan dat mensen wel of niet een persoonlijkheidsstoornis hebben en dat dit onderscheid duidelijk te maken is. Alles of niets. Net zoals je een aandoening, zoals een gebroken been of een infectie, wel of niet hebt. Verder suggereert deze classificatie dat persoonlijkheidsstoornissen duidelijk in te delen zijn in verschillende types, zoals borderline, vermijdend of narcistisch. Zo’n strakke indeling kan handig zijn voor wetenschappelijk onderzoek, en om snel informatie uit te wisselen over iemand.

    Er bestaat al een tijdje veel kritiek op dit systeem. Wetenschappelijk onderzoek heeft laten zien dat deze indelingen te eenvoudig zijn en niet kloppen met de realiteit. Ten eerste zijn persoonlijkheidsstoornissen veel meer dimensioneel: iemand heeft meer of minder kenmerken die passen bij een persoonlijkheidsstoornis en die kenmerken zijn bovendien ook meer of minder uitgesproken. Een harde grenswaarde is meestal niet te geven. Denk bijvoorbeeld aan verlatingsangst: mensen zonder enige verlatingsangst zijn wellicht te weinig gehecht aan de ander. Enige verlatingsangst is daarom wellicht gezond, maar als je voortdurend bang bent om in de steek gelaten te worden en je van daaruit steeds vastklampt aan de ander, dan wordt dit een belemmerend kenmerk van je persoonlijkheid.

    Ook blijkt in de praktijk dat de verschillende typen persoonlijkheidsstoornissen minder los van elkaar staan dan eerst werd gedacht. De grenzen tussen de verschillende typen hebben daarmee iets kunstmatigs. Mensen met een persoonlijkheidsstoornis passen zelden precies in één “vakje”, vaak zijn er trekken van meer dan één persoonlijkheidsstoornis tegelijk.

    Het categoriale model met de tien verschillende subtypen noemen we het “traditionele model”. Het staat in Sectie II van het DSM-5-handboek. Op de website is hier meer over te lezen in de Diagnostieksectie.

    Naast dit model werd er een aantal jaren geleden ook een Alternatief model voor Persoonlijkheidsstoornissen (AMPD) ontwikkeld. Dit staat beschreven in Sectie III van het DSM-5-handboek. Dit model is voor een belangrijk deel dimensioneel. Het gaat ervan uit dat alle mensen zich op een schaal bevinden van geen tot zeer ernstige persoonlijkheidsproblemen. Sommige mensen zijn erg veerkrachtig, terwijl anderen erg kwetsbaar zijn. Kwetsbare mensen hebben diverse ernstige beperkingen in persoonlijkheidsfunctioneren en zullen vaak uitgesproken persoonskenmerken hebben. Ze zijn bijvoorbeeld extreem emotioneel gevoelig of erg afstandelijk en gereserveerd.

    Een ander belangrijk verschil tussen het traditionele en alternatieve model is dat in het traditionele model de criteria van een persoonlijkheidsstoornis vooral verwijzen naar de concrete gedragingen en ervaringen, die je doorgaans kunt zien aan de buitenkant of zelf kunt rapporteren als cliënt. In het alternatieve model worden de criteria meer gekoppeld aan bepaalde psychische capaciteiten of persoonlijkheidstrekken. Deze capaciteiten of trekken zijn niet rechtstreeks te observeren, ze zijn meer onderliggend aan het gedrag of de ervaring. Meer informatie over diagnostiek vanuit het alternatieve model is hier te vinden. 

    Kan je bij kinderen of jongeren al van een persoonlijkheidsstoornis spreken? 

    Persoonlijkheidsstoornissen ontwikkelen zich vroeg in het leven. De eerste uitingen van een persoonlijkheidsstoornis worden meestal rond de leeftijd van 12-16 jaar zichtbaar, bij meisjes vaak wat eerder dan bij jongens. De klachten en symptomen lijken op die bij volwassenen met een persoonlijkheidsstoornis, maar kunnen zich ook net anders uiten. In het verleden was men vaak terughoudend met het vaststellen van een persoonlijkheidsstoornis bij jongeren, maar dat is aan het veranderen. Door de diagnose op jonge leeftijd te stellen, kan er ook sneller adequaat behandeld worden. Dat helpt om ongunstige gevolgen op de lange termijn te beperken. Daarom wordt geadviseerd om in elk geval vanaf de puberteit bij jongeren met psychische problemen ook goed te kijken naar mogelijke kenmerken van een persoonlijkheidsstoornis. Zowel DSM-5 Sectie II en III als ICD-11 maken het mogelijk om bij jongeren al een persoonlijkheidsstoornis te classificeren. 

    Kan je wel spreken van een persoonlijkheidsstoornis als er ook sprake is van trauma in de kindertijd?

    Soms hoor je wel eens dat je niet van een persoonlijkheidsstoornis kan spreken omdat iemand ernstig trauma heeft meegemaakt als kind of puber. Dat klopt niet. Ernstige traumatische ervaringen vormen wellicht de belangrijkste risicofactor voor veel psychische problemen (denk aan depressie, psychose, verslaving). Dat geldt in het bijzonder voor persoonlijkheidsstoornissen. Vaak ontwikkelen de duurzame patronen, waarvan sprake is bij een persoonlijkheidsstoornis, zich juist als een aanpassing aan zulke ervaringen. Deze ervaringen vormen dan als het ware het script voor de overtuigingen, emoties, gedragingen en relaties die mensen aangaan. Je zou dus kunnen zeggen dat het trauma dan eerder een oorzaak is en de klachten en symptomen die passen bij een persoonlijkheidsstoornis een mogelijk gevolg. Dat geldt vooral wanneer die trauma’s relationeel waren en lang hebben geduurd. 

    Primaire Sidebar

    • Persoonlijkheidsstoornissen
    • Hoe herken je een persoonlijkheidsstoornis? 
    • Hoe worden persoonlijkheidsstoornissen gediagnosticeerd?
    • Hoe wordt een persoonlijkheidsstoornis behandeld?
    • Ervaringsverhalen

    Footer

    Contact

    Postbus 725
    3500 AS Utrecht

    Tel. 030-2959201

    info@kenniscentrumps.nl

    Abonneren op onze nieuwsbrief

    • Privacy
    • Realisatie: Webdesign bureau Indigo